Hoewel egoïstisch zijn voordelig kan zijn om te overleven, komt altruïstisch gedrag vaker voor in de samenleving. Dit kan worden verklaard door het eusocialiteitseffect. Altruïstische mensen hebben de neiging om met gelijkgestemde mensen om te gaan, en op basis van sociale normen, wederkerigheid en verwantschapsselectietheorie is altruïstisch gedrag op de lange termijn gunstig voor zowel individuen als groepen. De voordelen van diversiteit kunnen echter verloren gaan als er te veel van is.
Wat is beter om te overleven: altruïsme of egoïsme? Vanuit het perspectief van het vinden van je eigen manier om te overleven en het krijgen van wat je nodig hebt, is egoïstisch zijn waarschijnlijk gunstiger. In de samenleving handelen mensen echter voor elkaar. Hoe zit het met altruïstisch gedrag dat dit mogelijk maakt? Het optreden van altruïstisch gedrag in de samenleving kan worden verklaard door de ‘eusociale soorthypothese’. De term ‘eusocialiteit’ is een veelgebruikte uitdrukking die wordt gebruikt om de neiging van mensen om met elkaar om te gaan te beschrijven, en sommige mensen geloven dat dit een stereotiepe uitspraak is, terwijl anderen geloven dat deze daadwerkelijk bestaat in de samenleving. Het is echter een fenomeen dat wetenschappelijk verklaard kan worden.
Laten we eerst eens kijken naar een numeriek voorbeeld van het fenomeen van pariteit in de samenleving. Volgens onderzoek van een socioloog genaamd Jared Diamond is de kans groter dat mensen omgaan met mensen die op hen lijken, afhankelijk van wat ze gemeen hebben. De fysieke kenmerken van een persoon hebben een vrij lage impact op het fenomeen, met slechts een kans van 20% om samen te zijn met iemand met vergelijkbare fysieke kenmerken en een kans van 40% om samen te zijn met iemand met vergelijkbare persoonlijkheidskenmerken. Religieuze overtuigingen en politieke opvattingen daarentegen bleken maar liefst 90% meer kans te hebben om het eugenetische effect te beïnvloeden, wat betekent dat mensen eerder geneigd zijn om om te gaan met mensen die qua culturele en gedragskenmerken op elkaar lijken. we noemen het eugenetica-effect.
Op basis van dit onderzoek kunnen we het gelijkenis-effect berekenen op basis van de culturele kenmerken egoïsme en altruïsme. Als we het vermogen hebben om de eigenschappen van de ander van tevoren te herkennen, zullen altruïstische mensen egoïstische mensen mijden en proberen zaken te doen met altruïstische mensen. Volgens psychologen Toubi Sugiyama en Cosmides heeft een deel van onze hersenen het vermogen om ‘leugens’ van anderen te detecteren zonder dat we het ons zelfs maar realiseren. Dit betekent dat we leugens kunnen herkennen en een idee kunnen krijgen of iemand egoïstisch of altruïstisch is. Daarnaast speelt de reputatie van de ander in het verleden ook een rol in het overloopeffect van egoïsme/altruïsme. Niemand zal willen omgaan met iemand die de reputatie heeft egoïstisch te zijn, en hoe onbaatzuchtiger mensen zijn, hoe meer ze met elkaar zullen handelen. Ten slotte spelen de sociale normen die bestaan om de groep in stand te houden ook een rol bij het versterken van deze tendens. Egoïstische mensen die de verraadstrategie gebruiken, zullen door sociale normen van de samenleving worden geïsoleerd, waardoor alleen altruïstische mensen in de groep overblijven, waardoor het stroperseffect nog duidelijker wordt.
Deze berekeningen laten zien dat het epistasiseffect een positief effect heeft op altruïsme, maar dat er kosten aan verbonden zijn. Een samenleving waarin iedereen dezelfde neiging heeft, zal waarschijnlijk niet tot creatief denken leiden, en het is ook niet waarschijnlijk dat zij de vruchten zal plukken van diverse economische activiteiten. De juiste mix van verschillende mensen is wat de winstgevendheid maximaliseert, dus het gedeeltelijke eusocialiteitseffect katalyseert de verspreiding van altruïstische neigingen, maar bestraft de voordelen van diversiteit door mensen aan te moedigen zich aan te passen. Als gevolg daarvan ontstaan in onze samenleving ook egoïsme en altruïsme. zoals het eusociale effect, komen steeds minder vaak voor en zijn gematigder.
Om de biologische oorsprong van altruïstisch gedrag en het evolutionaire voordeel ervan te verklaren, zijn theorieën over wederkerige wederkerigheid en verwantschapsselectie ook belangrijk. Wederzijdse wederkerigheid betekent dat wanneer een individu een altruïstische daad voor een ander individu verricht, hij of zij in de toekomst een altruïstische daad terugkrijgt. Dit speelt een belangrijke rol bij het creëren en onderhouden van hechte sociale netwerken. De verwantschapsselectietheorie legt uit hoe je, door altruïstische daden te verrichten tegenover verwanten die jouw genen delen, uiteindelijk meer van jouw genen kunt doorgeven aan de volgende generatie. Beide theorieën laten zien dat altruïstisch gedrag een mechanisme is dat bijdraagt aan het voortbestaan en de welvaart van de groep als geheel, en dat niet alleen het individu ten goede komt.
Ondanks deze nadelen wordt onze samenleving gekenmerkt door een hoog percentage altruïstische mensen. Vanuit het perspectief van natuurlijke selectie is dit een nadeel, maar het lijkt mogelijk omdat we een “maatschappij” hebben. Door met elkaar om te gaan hebben altruïstische mensen op de lange termijn een voordeel, wat resulteert in resultaten die niet alleen het individu ten goede komen, maar ook de samenleving als geheel. In deze zin kan de eusociale soorthypothese worden gebruikt om de stemming in de samenleving te verklaren.