Karnak verwierp elke verklaring die niet grammaticaal correct of empirisch verifieerbaar is als betekenisloos, een opvatting die de helderheid van wetenschappelijk onderzoek benadrukte, terwijl Rorty taal zag als een product van historische contingentie, zonder vaste betekenis of waarheid. Deze twee filosofen contrasteren in hun benadering van de aard van taal en waarheid, en bieden verschillende mogelijkheden voor filosofische discussie.
Karnak, een filosoof van de taalanalyse, verwierp uitspraken als betekenisloos als ze niet grammaticaal zijn of herleidbaar tot waarneembare empirische zinnen, en noemde ze ‘pseudozinnen’. Beschouw bijvoorbeeld de volgende twee zinnen
Ⅰ. Caesar is en. (Ceasar is en)
Ⅱ. Caesar is een priemgetal. (Ceasar is een priemgetal)
De eerste is ongrammaticaal, en de tweede is een ‘pseudo-verklaring’ in de zin dat het onmogelijk is om observationele feiten te vinden om te bepalen of deze waar of onwaar is. Bij de bespreking van dit soort pseudoniemen wijst Karnap erop dat het een fout is van filosofen als Heidegger om aan te nemen dat taal het metafysische bestaan kan onthullen. Heideggers uitspraak dat 'het niets het niets op zichzelf is, dat wat zowel het zijn is als het zijn voorbij', is bedoeld om te suggereren dat het 'niets' ook een waarneembaar object is. Karnap wijst er echter op dat in de verklaring van Heidegger de letterlijke betekenis van 'niets', wat oorspronkelijk 'niets' betekende, op subtiele wijze is getransformeerd in de metaforische betekenis van 'zijn en voorbij het zijn'. Met andere woorden, Karnak ziet Heideggers uitspraak over het niets als een pseudo-definitie waarin de letterlijke betekenis van het niets op onverklaarbare wijze is veranderd in een metaforische betekenis als gevolg van de tussenkomst van de metafoor.
Het standpunt van Karnak komt voort uit de methodologie van wetenschappelijk onderzoek. Hij zag het doel van de wetenschap als het nastreven van duidelijke en verifieerbare waarheden, en dacht daarom dat alleen een taal met duidelijke definities en een strikte logische structuur geschikt was voor wetenschappelijk onderzoek. Daarbij legde Karnack de nadruk op empirisch onderzoek gebaseerd op empirisch bewijsmateriaal en weg van metafysische discussies. Hij beperkte ook de functie van taal tot het overbrengen van informatie en sloot metaforische taal, die wordt gebruikt om emoties en subjectieve ervaringen uit te drukken, uit van wetenschappelijke analyse. In deze context betoogde Carnap dat filosofische discussies in duidelijke, objectieve taal moeten worden gevoerd.
Kahneman zag taal als een weerspiegeling van de wereld en analyseerde taal logisch om waarheden over de wereld bloot te leggen. Daarbij verdeelde hij taal in letterlijke en metaforische taal, waarbij de eerste tot het rijk van objectieve feiten behoorde, zoals wetenschap. , en dit laatste op het gebied van emotionele expressie, zoals literatuur. Omdat Karnak de waarheid van de wereld probeerde uit te leggen binnen het domein van wetenschappelijke en objectieve feiten, beschouwde hij de metaforische taal van dichters als een betekenisloos object dat als waar of onwaar beoordeeld kon worden, en letterlijke taal was de enige manier om toegang te krijgen tot de waarheid. van de wereld.
In tegenstelling tot Karnaps kijk op taal, geeft de pragmaticus Rorty blijk van een pluralistische opvatting dat taal een product is van historische contingentie en geen vaste betekenis of transcendente waarheid kan bevatten. De betekenis van taal wordt niet bepaald door het object, maar eerder door de contingentie van de mensen die het gebruiken, en kan veranderen afhankelijk van de tijd en de omstandigheden. Rorty geloofde dat er geen duidelijk onderscheid bestaat tussen objectieve letterlijke taal en subjectieve metaforische taal, en dat er geen criteria zijn om onderscheid tussen beide te maken. Het onderscheid is gebaseerd op het idee dat er één bepaalde taal is die de aard van een object dicteert, wat volgens Lorty inconsistent was met de contingente aard van taal. Hij merkte ook op dat metaforische taal alleen betekenis heeft in de specifieke context waarin deze wordt gebruikt, en dat taal zelf niet metaforisch van aard is. Rorty zag taal als een afspiegeling van de wereld, maar hij ontkende niet dat de wereld bestaat. In plaats daarvan zei hij dat, aangezien we geen andere keus hebben dan taal te gebruiken om de waarheid te vertellen, we alleen de juistheid of onjuistheid van taalkundige uitspraken kunnen vergelijken, maar niet de juistheid of onjuistheid van de wereld.
Volgens hem betekent het bestaan van een verklaring die als juist wordt beschouwd alleen dat de tradities en gemeenschappen van een bepaalde tijd de geschiktheid ervan voor het beschrijven van een bepaalde situatie goedkeuren, maar het bewijst niet dat deze absoluut waar is in alle culturen en tijdsperioden. Als we erkennen dat wat we over de wereld onthullen geen vergelijking is tussen de wereld en de taal, maar tussen talen die de wereld beschrijven, dan kunnen we niet zeggen dat letterlijke taal méér waar is dan metaforische taal.
Met deze kijk op taal probeerde Rorty te onthullen dat de waarheden die we beschrijven voortdurend worden herschreven en veranderd door de tijd en de omstandigheden, en in die zin probeerde hij filosofisch werk te begrijpen als een literaire en poëtische onderneming in plaats van als een rigoureuze, systematische discipline. . Rorty zag de waarheid als contingent en relatief, waarbij individuen als dichters in privé werkten om in hun eigen vocabulaire over hun unieke leven te schrijven, en hij noemde individuen die zichzelf voortdurend herschrijven ironici. Rorty concludeerde dat het werk van de ironicus een weg naar zelfperfectie is, maar dat het de ideale mens niet garandeert, en evenmin de ironicus in staat stelt zijn of haar persoonlijke waarheden in de publieke sfeer te brengen en iedereen te dwingen het daarmee eens te zijn. . Volgens Rorty waren veel filosofen uit het verleden die ultieme waarheden probeerden te ontdekken waar iedereen het over eens was, slechts ironisten, en probeerden ze daarom hun waarheden tot de privésfeer te beperken. Omdat ironisten zich echter zo kunnen opsluiten in de privésfeer dat ze onverschillig worden tegenover het publiek, spoort Rorty ons aan om het werk van ironisten in de privésfeer te doen en liberalen te zijn in de publieke sfeer. Met liberaal bedoelt hij iemand die solidariteit beoefent, die probeert het lijden van de kansarmen te verminderen door de negatieve aspecten van instellingen en gewoonten op te lossen door middel van dialoog en compromissen. Op deze manier probeerde Rorty een duidelijk onderscheid te maken tussen het proces van het zoeken naar de waarheid en het proces van het oplossen van sociale problemen door de privésfeer, waar universele normen niet kunnen worden toegepast, te scheiden van de publieke sfeer, die wordt beheerst door de universele normen. van de tijd.
De standpunten van deze twee filosofen zijn belangrijke debatten geworden in verschillende stromingen van de moderne filosofie. Karnaps standpunt vormde de basis voor het wetenschappelijk positivisme en de logisch-analytische filosofie, terwijl de opvattingen van Rorty een belangrijke basis vormden voor de latere structuralistische, deconstructionistische en pragmatische filosofie. Dit laat zien dat de aard en methodologie van de filosofie sterk kunnen variëren, afhankelijk van de manier waarop zij met taal omgaat. Door de opvattingen van deze twee filosofen te vergelijken en te contrasteren, beseffen we dat taal meer is dan alleen een communicatiemiddel, maar een belangrijk middel om de wereld te begrijpen en uit te leggen.