Is Dawkins' theorie over verwantschapsselectie voldoende om genetisch altruïsme te verklaren?

I

 

Dit artikel onderzoekt de theorie van verwantschapsselectie die wordt gepresenteerd in 'The Selfish Gene' van Richard Dawkins en stelt dat zijn theorie tekortschiet in het verklaren van genetisch altruïsme; het benadrukt in het bijzonder het belang van omgevingsfactoren en suggereert de noodzaak om bestaande theorieën aan te vullen.

 

Introductie

Richard Dawkins' publicatie uit 1976 van The Selfish Gene introduceerde een nieuw paradigma over de aard van genen in de biologische gemeenschap. Zijn theorie is zo simpel als de titel doet vermoeden: “Het primaire doel van genen is om te gedijen (dominantie in de genenpool), en dit verklaart het egoïstische, uitsluitende gedrag van individuen.” De meeste mensen die voor het eerst in aanraking komen met de theorie van Dawkins zullen deze in twijfel trekken en tegenvoorbeelden van altruïstisch gedrag aanhalen. Maar Dawkins gebruikt de mechanismen achter dit altruïstische gedrag om de bron van genetisch egoïsme te onderzoeken. Veertig jaar later heeft de vooruitgang in de wetenschap veel van de argumentatieve drogredenen in Dawkins' verslag blootgelegd. De meest opvallende hiervan is Dawkins' theorie over verwantschapsselectie. Dawkins geeft een plausibele verklaring voor altruïsme onder individuen die genen delen door gebruik te maken van de nabijheid van het gen. Dit is een maatstaf voor hoeveel genen tussen individuen worden gedeeld, en hij gebruikt het om verwantschapsgedrag te verklaren. Dawkins' uitleg van verwantschapsselectie is echter onvolledig, met veel inconsistenties en tegenvoorbeelden. Als reactie daarop ontwijkt Dawkins uitleg zonder opheldering of erkenning van zijn onvolledigheid. Dit essay probeert de uitleg van Dawkins aan te vullen door gebruik te maken van omgevingsdeterminisme.

 

Dawkins' verwantschapsselectietheorie en haar problemen

Bij het uitleggen van zijn theorie over verwantschapsselectie formuleert Dawkins zijn grote uitgangspunt (genen proberen zoveel mogelijk kopieën achter te laten). Als het gaat om verwantschap (tussen individuen die een of meer genen delen), praat Dawkins over genen alsof ze zich puur computationeel gedragen. Zo berekenen ze de genetische plausibiliteit van hun gedrag. Wanneer een individu een actie uitvoert, tel dan de voordelen van de actie op, +, en de kosten, -, en bereken het totaal. Dit wordt de netto voordeelscore genoemd en het individu zal handelen in de richting van de grootste netto voordeelscore. Als ze geen verband houden, wordt het voordeel of de schade van het gedrag voor andere personen dan zijzelf als nul berekend. Dawkins merkt aan het eind op dat zijn verklaringen onzeker kunnen zijn, en laat de mogelijkheid open dat ze gebaseerd zijn op schattingen en ervaringen, zoals de zekerheid van nabijheid en de levensverwachting van individuen. Dawkins brengt ook zekerheid en nauwkeurigheid in de discussie over verwantschapsselectie door de schattingen van de dieren over hun leeftijd te vergelijken met die van natuuronderzoekers en te concluderen dat de 'echte' leeftijd van de dieren niet zo belangrijk is als ze dachten.
Er zijn echter veel problemen met Dawkins' theorie van verwantschapsselectie. Ten eerste gebruikt het te weinig variabelen (nabijheid, zekerheid en levensverwachting). Ten tweede slaagt hij er niet in een systematische en logische verklaring voor de tegenvoorbeelden te geven. Ten eerste is de verklaring van verwantschapsselectie op basis van nabijheid verkeerd. De berekening van nabijheid is te eenvoudig. Het maakt eenvoudigweg gebruik van de generatiekloof en houdt geen rekening met mutaties of andere genetische invloeden (vroeg in de ontwikkeling). Met andere woorden: u weet niet hoeveel van uw gen in een ander individu aanwezig is, dus u kunt daar niet naar handelen. Het roept ook vragen op over de zekerheid. Hoe zouden individuen met gedeelde genen elkaar daadwerkelijk herkennen als ze gescheiden waren en elkaar al een hele tijd niet meer hadden gezien? Natuurlijk hebben mensen een concept van genealogie, maar andere dieren niet, dus ze zouden elkaar niet herkennen.
Als er bijvoorbeeld ouders en kinderen zijn, verklaart Dawkins' theorie van verwantschapsselectie waarom ouders goed zijn voor hun kinderen, maar hoe verklaart deze theorie waarom kinderen goed zijn voor hun ouders? Kinderen offeren zichzelf vaak op om hun ouders te helpen, ook al hebben ze geen genen die ze aan hen kunnen doorgeven en hebben hun ouders een lagere levensverwachting dan zij. Dit is niet uniek voor mensen, en Dawkins' theorie over verwantschapsselectie verklaart deze situatie niet. Dawkins slaagt er ook niet in veel tegenvoorbeelden te beantwoorden. Een voorbeeld is het schildpad-ei, dat zowel vanuit het perspectief van de ouder als vanuit het perspectief van het nepkind kan worden bekeken. Vanuit het standpunt van de ouders zou het vermogen om hun eigen eieren nauwkeurig te onderscheiden van die van anderen noodzakelijk zijn voor genetische welvaart. Als dit mechanisme echter niet goed is ontwikkeld, wordt het ei voor de gek gehouden totdat het ontwaakt. Dit is een groot genetisch verlies, en er kan worden gezegd dat genen niet in staat zijn tot georganiseerd familie-egoïsme.
Omgekeerd is het vanuit het perspectief van het kind (en ook van de ouders) een verlies als een kind eieren in het verkeerde nest legt, vergeleken met het zelf grootbrengen ervan, gezien de mogelijkheid dat de eieren breken. Zelfs als het aantal kinderen dat men heeft groot is, is het leggen van eieren een opoffering van de eigen individualiteit ten behoeve van een onzekere entiteit (nakomelingen), en daarom egoïstisch. Dit fenomeen is een tegenvoorbeeld van Dawkins' theorie over verwantschapsselectie, die hij niet onderkent en ongevoelig verwerpt. Een ander voorbeeld is moreel gedrag, dat, ook al beperkt het zich tot mensen, logisch bewijs vereist in plaats van het antwoord te vermijden door het woord ‘maatschappij’ te gebruiken, ook al bestaat er voor mensen sociale druk en opvoeding. Het is onduidelijk hoe reizen naar Afrika om vrijwilligerswerk te doen (ervan uitgaande dat er geen voordeel is) iemands eigen genetische welvaart ten goede zou komen.

 

Als aanvulling op de theorie van verwantenselectie

Hierboven hebben we de problemen met Dawkins' theorie over verwantschapsselectie geïdentificeerd. Het laat zien dat we niet simpelweg op verwantschap kunnen vertrouwen om het gedrag van een individu te verklaren. De omgeving waarin een individu leeft moet ook worden toegevoegd aan de theorie van verwantschapsselectie om een ​​deel van de onvolledigheid ervan aan te pakken. Het gedrag van een individu is een combinatie van verwantschaps- en omgevingsfactoren. Een ingeprente persoon die een ouder gelooft en volgt, ook al zijn deze geen familie van hem of haar, wordt bijvoorbeeld meer beïnvloed door de omgeving waarin hij of zij is geboren dan door genen. Bij mensen is adoptie ook onmogelijk uitsluitend door bloed te verklaren. Adoptiekinderen en hun ouders delen geen enkele druppel bloed, toch doen veel ouders alles wat ze kunnen voor hun adoptiekinderen. Het is hun liefde voor het kind, niet hun genen. Dit gedrag varieert van persoon tot persoon, van individu tot individu, en is zo moeilijk te kwantificeren dat het niet kan worden berekend. Dawkins zou moeten accepteren dat er omgevingsfactoren zijn die niet in bestaande theorieën kunnen worden doorgerekend. Met andere woorden: Dawkins kan bij zijn theorie blijven als er geen omgevingsinvloeden zijn, maar als die er wel zijn, zal hij ze moeten accepteren.
Bovendien is er meer onderzoek nodig om te begrijpen hoe omgevingsfactoren genetisch gedrag beïnvloeden. Verschillen in opvoedingsgedrag of sociale structuur bij verschillende diersoorten kunnen bijvoorbeeld worden bestudeerd om te begrijpen hoe omgevingsfactoren het gedrag van genen beïnvloeden. Dit zou de theorie van Dawkins aanvullen en bijdragen aan een meer omvattende verklaring. Bovendien kunnen de complexe morele gedragingen en sociale normen in menselijke samenlevingen ook worden verklaard door de interactie tussen omgeving en genen.

 

Conclusie

In de vorige sectie hebben we gekeken naar de theorie van Dawkins en hoe deze past in verwantschapsselectie, de problemen opgesomd met zijn theorie over verwantschapsselectie (wiskundige nauwkeurigheid, omgevingsfactoren) en tegenvoorbeelden gegeven van de problemen (bijv. vruchtbaarheid, adoptie, inprenting ). Hieruit kunnen we concluderen dat Dawkins in zijn theorie rekening moet houden met de invloed van de omgeving. We hebben de invloed van de omgeving niet kunnen kwantificeren, maar creatief vervolgonderzoek kan de uniforme gedragstheorie mogelijk door middel van kwantificering verklaren. Hoewel de theorie van Dawkins een belangrijke basis blijft voor biologisch onderzoek, is het belangrijk te erkennen dat dit niet de enige manier is om evolutionair gedrag te verklaren. Toekomstig onderzoek zal de theorie van Dawkins aanvullen en bijdragen aan het opbouwen van een meer omvattende en nauwkeurige theorie van evolutionair gedrag.

 

Over de auteur

Blogger

Hallo! Welkom bij Polyglottist. Deze blog is voor iedereen die van de Koreaanse cultuur houdt, of het nu K-pop, Koreaanse films, drama's, reizen of iets anders is. Laten we samen de Koreaanse cultuur verkennen en ervan genieten!

Over de blogeigenaar

Hallo! Welkom bij Polyglottist. Deze blog is voor iedereen die van de Koreaanse cultuur houdt, of het nu K-pop, Koreaanse films, drama's, reizen of iets anders is. Laten we samen de Koreaanse cultuur verkennen en ervan genieten!