Esthetiek is een tak van de filosofie die kunst en esthetische ervaring bespreekt. Beginnend met Aristoteles 'theorie van imitatie, hebben verschillende theorieën de aard en definitie van kunst onderzocht, waaronder de romantiek, het representatieisme, het formalisme, de ondefinieerbaarheid van kunst en het institutioneelisme. Deze filosofische discussies hebben een diepgaande impact op de creatie, evaluatie en waardering van kunst.
Esthetiek is een tak van de filosofie die concepten en theorieën over kunst en esthetische ervaring bespreekt, en de kwestie van het definiëren van kunst is belangrijk. De geschiedenis van de esthetiek onthult een verscheidenheid aan benaderingen om de aard en waarde van kunst te begrijpen. In de beginperiode was de mimetische theorie van Aristoteles, die kunst zag als het imiteren van de natuur, dominant. In zijn Poëtica zag Aristoteles kunst als een manier voor mensen om de wereld te begrijpen en te ervaren, en betoogde hij dat we door imitatie emotionele zuivering kunnen bereiken. Deze imitatietheorie is gebaseerd op de transparantietheorie van representatie, die stelt dat het object en zijn representatie op elkaar moeten lijken.
De Romantiek, die aan het einde van de 18e eeuw opkwam, leidde echter tot de teloorgang van het mimetisme, doordat kunstenaars originele emoties en vervormde representaties konden uiten. De Romantiek benadrukte het belang van de subjectieve ervaring en innerlijke gevoelens van de kunstenaar als een creatieve daad die verder gaat dan louter reproductie. Kunst werd niet langer gezien als louter een imitatie van de natuur, maar als een origineel kunstwerk dat de persoonlijkheid en creativiteit van de kunstenaar openbaarde. Dit leidde tot de behoefte aan een nieuwe theorie die de romantische kunst erkent als kunst waarvoor geen imitatie als voorwaarde vereist is.
In het begin van de 20e eeuw stelde Collingwood een representatietheorie voor die kunst definieerde als de oprechte ideeën of gevoelens van de kunstenaar. Hij betoogde dat een echt kunstwerk een mentaal object is dat niet uit fysieke materialen hoeft te worden opgebouwd. Collingwood geloofde dat kunst niet simpelweg een imitatie van de buitenwereld is, maar een proces van het uiten van emoties die van binnenuit de kunstenaar komen, en waardoor de kijker empathie en begrip verkrijgt. Rond dezelfde tijd ontwikkelde zich een formalisme dat de inherente vorm van het werk zelf benadrukte. Bell's formalisme beschouwde kunst als een werk dat esthetische emoties oproept door middel van een ondefinieerbare 'betekenisvolle vorm' die alleen kunstbewuste critici intuïtief konden identificeren en definiëren.
Halverwege de 20e eeuw, toen het toilet van Duchamp als kunstwerk werd erkend en het onmogelijk werd uit te leggen waarom een gewoon toilet zonder formeel verschil daarmee niet als kunst werd erkend, ontstonden er twee tegentheorieën. De eerste is de Undefinable Art Theory van Waits, die stelt dat kunst, theater, literatuur, muziek, enz. zo verschillend van elkaar zijn dat er geen gemeenschappelijk element is dat hen verenigt, waardoor het onmogelijk wordt om kunst te definiëren. Weitz vertegenwoordigt de opvatting dat bestaande theorieën over de definitie van kunst pseudo-proposities zijn die de vorm aannemen van schijnbare proposities, maar feitelijk valse proposities zijn waarvan niet kan worden vastgesteld dat ze waar of onwaar zijn, waardoor de discussie over de definitie van kunst overbodig wordt.
De tweede is de institutionele theorie van Dickey. Dit definieert een kunstwerk als een artefact dat gekwalificeerd is als kandidaat voor waardering door mensen die behoren tot een sociale instelling die de kunstwereld wordt genoemd. De visie van Dickey is een categorische theorie die zegt dat alles dat bepaalde procedures en conventies volgt, als een kunstwerk kan worden beschouwd. Volgens de institutionele theorie wordt een kunstwerk gedefinieerd binnen een institutioneel raamwerk dat wordt gevormd door de interactie van verschillende sociale actoren, zoals kunstenaars, critici en kijkers. Het suggereert dat kunst inherent een sociale constructie is, en dat de definitie ervan niet vaststaat, maar onderhevig is aan veranderende sociale en culturele contexten.
Deze discussies zijn een poging om een gemeenschappelijke essentie tussen kunstwerken te vinden en de noodzakelijke en voldoende voorwaarden voor kunst te identificeren. Deze filosofische debatten over de definitie van kunst zijn niet alleen van academisch belang, maar hebben ook een diepgaande impact op de feitelijke praktijk en waardering van kunst. Pogingen om de aard van kunst te identificeren spelen een belangrijke rol bij het begrijpen van waar kunstenaars naar moeten streven bij hun creatieve inspanningen, welke criteria critici moeten hanteren bij het beoordelen van werken, en welke houding het publiek zou moeten hebben bij het bekijken van kunst. Daarom is filosofisch onderzoek naar de definitie van kunst een essentieel onderdeel van het verdiepen van ons begrip van verschillende aspecten van kunst en het onderzoeken van de aard van de menselijke ervaring door middel van kunst.