In de moderne epistemologie worden empirisme en rationalisme tegengesteld door respectievelijk de nadruk te leggen op zintuiglijke ervaring en kennis door de rede, en Kant synthetiseerde deze tegenstelling op kritische wijze door de menselijke perceptie op te delen in gevoeligheid en rede, en te argumenteren dat ware kennis wordt gevormd wanneer deze twee elementen worden gecombineerd.
Mensen zijn kenniszoekers. Ons leven kan worden gezien als een voortzetting van het proces van het zoeken naar kennis, van het alledaagse tot het gespecialiseerde. Eén tak van de filosofie die deze kennis systematisch onderzoekt, is de epistemologie. Het probleem van de epistemologie werd in de oudheid besproken door de sofisten, Plato, Aristoteles en anderen, maar pas in de moderne tijd kwam het naar voren als een centraal vraagstuk in de filosofie. Dit komt omdat de kwestie van kennis belangrijk werd omdat de moderne filosofie zekerheid eiste, zoals natuurwetenschappelijke kennis. De moderne epistemologie kan grofweg worden onderverdeeld in empirisme en rationalisme.
Het empirisme, dat zich in de 17e eeuw in Engeland ontwikkelde, beschouwt alleen kennis die is verkregen door zintuiglijke ervaringen en gelooft dat alle kennis kan worden afgeleid uit menselijke ervaringen. Ze herkenden niets a priori als kennis wat niet door middel van zintuiglijke ervaring gekend kan worden. Het empirisme was sterk afhankelijk van inductieve methoden om kennis te vergaren. Door individuele verschijnselen te observeren en te verifiëren, probeerden ze gemeenschappelijke kenmerken of identieke relaties te vinden, en op basis daarvan wetten of concepten te formuleren. De inductieve methodologie is echter inherent gebrekkig, net zoals de witheid van zwanen in Europa niet betekent dat zwanen over de hele wereld wit zijn.
Aan de andere kant beschouwde het rationalisme dat zich in continentaal Europa ontwikkelde individuele feiten verkregen door de zintuigen niet als kennis, omdat ze aan verandering onderhevig waren. Ze geloofden dat kennis eeuwig onveranderlijk is en dat we naar universele waarheden moesten zoeken. Men dacht dat dit alleen mogelijk was door middel van de rede, en daarom werd de rede beschouwd als de meest ideale vorm van kennis. Rede verwijst naar het aangeboren vermogen om waar te nemen, in tegenstelling tot het verworven vermogen om te voelen. Het rationalisme probeerde via de deductieve methode individuele feiten af te leiden uit universele principes. Het probleem met deze benadering is echter dat deze de zintuiglijke ervaring en de fysieke werkelijkheid verwaarloost, kennis van de concrete werkelijkheid negeert en er niet in slaagt adequate verklaringen te geven voor de ontdekking van nieuwe feiten.
Als reactie op de tegenstelling tussen empirisme en rationalisme stelde Kant een nieuw cognitiesysteem voor dat dit zou kunnen overwinnen. Kant verdeelde onze cognitieve vermogens in de zintuigen en de vijf zintuigen. Gevoeligheid is het vermogen om zintuiglijke intuïties te maken uit stimuli (zintuiglijke gegevens) die uit de buitenwereld komen, en de vijf zintuigen zijn het vermogen om te conceptualiseren op basis van zintuiglijke intuïties. Kant was van mening dat kennis inhoud en vorm moest hebben. Inhoud verwijst naar zintuiglijke ervaring, en vorm verwijst naar de vijf zintuigen. Kant geloofde dat stimuli van de buitenwereld via de zintuigen worden geordend, en dat de vijf zintuigen ze in categorieën organiseren om kennis te vormen. Op deze manier accepteerde en synthetiseerde Kant op kritische wijze de problemen van het empirisme, dat alleen op zintuiglijke ervaringen berust, en de problemen van het rationalisme, dat zintuiglijke ervaringen uitsluit.