Dit artikel onderzoekt hoe het bindende karakter van overeenkomsten tot stand kwam en veranderde in het middeleeuwse en moderne Engeland, en hoe economische veranderingen en juridische rechtvaardiging een rol speelden in dit proces. Aanvankelijk was het hoofddoel van handhaving het verhelpen van niet-nakoming van overeenkomsten, maar economische veranderingen en de invloed van het kerkelijk recht legitimeerden geleidelijk de handhaving van overeenkomsten, wat leidde tot de concepten van menselijke autonomie en verantwoordelijkheid in het moderne rechtssysteem.
Tegenwoordig zijn we geneigd te denken dat wanneer mensen overeenstemming bereiken over juridische zaken, de partijen gebonden zijn aan de voorwaarden van de overeenkomst, en dat als de overeenkomst niet wordt nagekomen, ze uiteraard naar de rechter kunnen stappen om de uitvoering ervan af te dwingen. Dit idee wordt algemeen aanvaard in de moderne samenleving en weerspiegelt een sociale en juridische omgeving die het belang van contracten en de verantwoordelijkheid voor de nakoming ervan benadrukt. Dit begrip van overeenkomsten lijkt echter pas relatief recentelijk te zijn ontstaan. Dit komt doordat rechtssystemen uit het verleden op een heel andere manier omgingen met het bindende karakter van overeenkomsten en de aansprakelijkheid die daarmee gepaard gaat.
Romeinse advocaten en middeleeuwse Engelse rechters geloofden niet dat een partij aan een overeenkomst gebonden was louter omdat deze gesloten was. Ze zagen het misschien als een morele of sociale verplichting, maar het werd niet als een juridisch afdwingbaar bindend contract beschouwd. Bovendien was het idee dat als een overeenkomst niet werd nagekomen, zij rechtstreeks naar de rechter zouden moeten stappen om de nakoming ervan af te dwingen, hen zeer vreemd. In het toenmalige rechtssysteem bestond er een duidelijk onderscheid tussen het verhalen van schadevergoeding wegens niet-nakoming van een overeenkomst en het afdwingen van de uitvoering van een overeenkomst, en rechtszaken waren in de eerste plaats een vehikel voor het eerste, en niet voor het laatste.
Romeinse advocaten waren bijvoorbeeld van mening dat als een partij ermee instemde een slaaf vrij te laten en er geld voor accepteerde, en er vervolgens niet in slaagde de slaaf te bevrijden, het voldoende was om van de partij te eisen dat hij het geld teruggaf. Ze vonden het niet nodig om de partij te dwingen de slaaf te bevrijden. Dit komt omdat ze de situatie niet probeerden op te lossen vanuit de a priori premisse dat overeenkomsten moeten worden nagekomen, maar eerder vanuit de zeer praktische vraag wat een bevredigende oplossing is voor een bepaald geschil. Voor hen was de wet een praktisch instrument om concrete gevallen op te lossen, en niet gebaseerd op abstracte, theoretische juridische argumenten.
Er zijn verschillende mogelijke verklaringen voor deze verschuiving in de perceptie van het bindende karakter van overeenkomsten. In de eerste plaats is het de moeite waard om op te merken dat het proces van het maken en afdwingen van overeenkomsten de kans op schade die via rechtszaken moet worden verhaald, aanzienlijk heeft vergroot. Economische historici hebben aangetoond dat de prijzen in Engeland, die tot het midden van de 16e eeuw grotendeels stabiel waren gebleven, aan het einde van de 16e eeuw plotseling begonnen te stijgen, en deze verandering in de economische indicatoren valt grofweg samen met het punt waarop Engelse rechters begonnen te erkennen dat Afspraken kunnen via rechtszaken worden afgedwongen.
Neem bijvoorbeeld een geval waarin u een verkoopovereenkomst sluit en de verkoper deze niet nakomt. Als de prijs van het object tussen het sluiten van de overeenkomst en het moment van uitvoering niet is veranderd, had de koper voor dezelfde prijs een overeenkomst met iemand anders kunnen aangaan. Als de prijs echter is gestegen, zal de koper het contract opnieuw moeten aangaan tegen een hogere prijs en zal het prijsverschil als schadevergoeding aan de koper worden doorberekend. Daarom interpreteren wetenschappers dat veranderingen in de economische omstandigheden veranderingen in het processysteem kunnen hebben beïnvloed. Naast economische veranderingen kunnen ook sociale behoeften een belangrijke factor zijn geweest bij het teweegbrengen van veranderingen in het rechtssysteem. Naarmate de economische activiteit toenam, nam het belang van commerciële contracten toe, en daarmee ook de noodzaak om juridische stabiliteit en voorspelbaarheid te garanderen.
Veranderende economische omstandigheden alleen kunnen echter niet alles verklaren. Het schenden van het beginsel sinds de Romeinse wet dat “een niet-geformaliseerde overeenkomst alleen geen recht schept” vereiste juridische rechtvaardiging. Advocaten konden de wet niet zomaar veranderen uit economische noodzaak; de verandering moest een juridische en theoretische basis hebben. Maar middeleeuwse seculiere rechtsgeleerden vonden een dergelijke rechtvaardiging onmogelijk. Om soortgelijke redenen waren veel Engelse rechters tegen het afdwingen van schikkingen door middel van rechtszaken. De kracht die nodig was om deze formalistische denkwijze te doorbreken kwam van de kerk.
Het middeleeuwse kerkelijk recht was sterk gekleurd door het natuurrecht, en de ethische theologen van de kerk probeerden praktische oordelen te vellen over wat wel en niet gedaan mocht worden in de gewetensrechter. Deze inhoudelijke juridische denkwijze was al verankerd in het 13e-eeuwse decreet van paus Gregorius IX dat “overeenkomsten, welke vorm ze ook mogen aannemen, moeten worden nageleefd”, en vormde uiteindelijk de juridische rechtvaardiging voor de veranderingen in het Engelse seculiere recht aan het einde van de 16e eeuw. Door dit te doen, probeerde de kerk morele en juridische normen te harmoniseren en een nieuwe juridische grondgedachte te bieden ten gunste van het afdwingen van overeenkomsten.
Vervolgens werd de nadruk gelegd op inhoudelijke in plaats van formele aspecten van overeenkomsten: overeenkomsten werden als bindend voor de partijen erkend, zolang de inhoud ervan deugdelijk was en de uitvoering ervan afdwingbaar was. Aan het einde van de 16e eeuw veranderde na een reeks wendingen het officiële standpunt van de Engelse rechtbanken, maar het debat onder de rechters eindigde niet. Rechters die de tradities uit het verleden steunden, hechtten nog steeds waarde aan formele kleding, en deze conservatieve opvattingen bleven botsen bij de interpretatie en toepassing van de wet. Het zou nog meer dan 200 jaar duren voordat de bindende kracht van consensus zonder enige twijfel als vanzelfsprekend werd beschouwd. Het recht evolueert met de behoeften van de tijd, maar het proces is niet altijd gemakkelijk en omvat een verscheidenheid aan sociale, economische en juridische factoren.
Geleerden die zich richten op veranderende economische omstandigheden hebben betoogd dat, terwijl de prijzen na het einde van de 200e eeuw bijna 16 jaar lang bleven stijgen, een rechtssysteem dat de nakoming van overeenkomsten afdwong, steeds meer als natuurlijk en rechtvaardig werd beschouwd. Dit was niet simpelweg het resultaat van juridische argumenten van advocaten, maar eerder een weerspiegeling van de behoefte aan een rechtssysteem dat reageerde op de economische realiteit. We moeten echter ook opmerken dat negentiende-eeuwse juristen het bindende karakter van consensus in een nieuw licht probeerden te verklaren, gebaseerd op de antropocentrische filosofie van de moderniteit. Zij zagen het bindende karakter van overeenkomsten als voortkomend uit de menselijke autonomie. Omdat mensen autonome wezens zijn, is het normaal dat ze gebonden zijn aan hun eigen overeenkomsten. Deze visie is gebaseerd op respect voor de menselijke vrijheid en rechten, en vormt de basis van het moderne recht, dat stelt dat het recht moet functioneren als een instrument om de vrije wil van individuen te garanderen en verantwoordelijkheid voor hun keuzes op te leggen.