Terwijl wetenschappelijke theorieën steunen op inductieve argumenten die gebaseerd zijn op observatie, hebben de subjectiviteit en imperfectie van observatie een aanzienlijke impact op de betrouwbaarheid van wetenschappelijk onderzoek. Herhaalde experimenten en verschillende methoden worden gebruikt om de betrouwbaarheid te verbeteren, en de wetenschap streeft naar een nauwkeuriger en alomvattender inzicht door middel van een proces van zelfcorrectie.
In tegenstelling tot deductie, die werkt vanuit universele waarheden naar individuele gevallen, is inductie een argument waarbij de premissen op onverklaarbare wijze de conclusie ondersteunen door middel van 'observatie'. Inductivisten geloven dat wetenschappelijke theorieën ‘bewezen feiten’ zijn, en als zodanig via rigoureuze methoden worden afgeleid uit empirische feiten die zijn verkregen door observatie en experimenten. Ze hechten veel waarde aan observatie in het proces van wetenschappelijk onderzoek. De essentie van wetenschappelijk onderzoek is het proberen de natuurwetten te begrijpen en te verklaren door middel van herhaalde experimenten en observaties. Inductivisten geloven dat de feiten die door verschillende observaties worden verkregen uiteindelijk de beslissende premissen zullen worden die de waarheid of onwaarheid van een argument vaststellen. Als bijvoorbeeld wordt waargenomen dat een object A onder alle omstandigheden zonder uitzondering een bepaalde eigenschap heeft, kan worden geconcludeerd dat alle objecten A die eigenschap hebben.
Om dit argument overtuigend te laten zijn, moeten inductivisten eerst de objectiviteit van observatie vaststellen. Objectiviteit van observatie kan alleen worden vastgesteld als kan worden bewezen dat een fenomeen door alle waarnemers als hetzelfde fenomeen wordt waargenomen. We kunnen echter niet gemakkelijk de objectiviteit van observatie garanderen. Het eerste waar u rekening mee moet houden, is de zuiverheid van de zintuigen. Waarnemingen worden altijd gedaan via onze vijf zintuigen. Technologie heeft een verscheidenheid aan hulpmiddelen gecreëerd om ons te helpen observeren, maar deze kunnen slechts zo ver gaan; Bij observatie zijn onvermijdelijk onze vijf zintuigen betrokken, en wij zijn degenen die de uiteindelijke beslissingen nemen. Waarnemers gebruiken al hun zintuigen, inclusief zicht, dat de grootste rol speelt in het observatieproces, evenals gehoor, geur, aanraking en smaak. Maar kunnen we deze zintuigen echt puur noemen?
Neem bijvoorbeeld visie. Een eenvoudig visueel fenomeen zou licht zijn dat door een object reflecteert, het oog binnendringt en op het netvlies wordt afgedrukt, maar dit is niet het geval bij visuele observatie. Wanneer twee waarnemers iets waarnemen, hebben ze niet noodzakelijkerwijs dezelfde visuele 'ervaring', ook al kunnen we aannemen dat het beeld op hun netvlies – het visuele fenomeen – precies hetzelfde is. ‘Zien is meer dan alleen oogbewegingen’, zegt de Amerikaanse wetenschapsfilosoof Norwood Russell Hanson. Met andere woorden: de subjectieve visuele ervaring van een individu wordt niet bepaald door een simpel “beeld” op het netvlies; zijn ervaring, zijn a priori kennis en zelfs zijn verwachtingen beïnvloeden zijn ervaring. Het resultaat van een observatie wordt gevormd door een combinatie van externe toestanden, de perceptie van externe verschijnselen en de interne toestanden van de waarnemer.
Inductivisten geloven dat de wetten en theorieën waaruit de wetenschap bestaat, niet gebaseerd zijn op de subjectieve, persoonlijke ervaring van de waarnemer, maar op de objectieve, ‘openbare’ registratie van waarnemingen. Ze geloven dat dit de herhaalde observaties van individuen een publiek karakter geeft, en hen er dus van overtuigt dat ze kunnen worden omgezet in universele theorieën.
Gezien de specificiteit van sensatie, namelijk de combinatie van directe perceptie van een extern fenomeen en de interne toestand van de waarnemer, is het argument van de inductivisten echter zeer twijfelachtig, aangezien het onmogelijk is te zeggen dat de observaties van twee verschillende waarnemers van de waarnemer hetzelfde object zijn precies hetzelfde. Bovendien kunnen we niet zeggen dat de waarneming van gisteren en de waarneming van vandaag door dezelfde waarnemer hetzelfde zijn. Hun bewering dat het resultaat van subjectieve observatie een universele theorie is, is overdreven. In die zin is de inductieve methode zowel de wortel van de helderheid van wetenschappelijke theorieën als van hun beperkingen.
Bertrand Russell, die in de 19e en 20e eeuw schreef, noemde het onvermogen om het probleem van inductie op te lossen een schande voor de filosofie. Hij zei: “Een kalkoen werd grootgebracht op een kalkoenboerderij, en op zijn eerste ochtend hoorde hij dat hij te eten kreeg negen uur in de ochtend. Hij bevestigde dit vele malen. Elke dag voegde hij nog een observatie toe aan de lijst. Uiteindelijk besloot hij dat hij genoeg gegevens had om te concluderen: “Ik geef altijd om 9 uur voeding”. Helaas bleek deze conclusie echter onmiskenbaar onjuist, want in plaats van zich op kerstavond te voeden, werd hij onthoofd.”
Russell suggereert dat er een grote tegenstrijdigheid schuilt in het inductivisme zelf. Inductivisme, de accumulatie van individuele gevallen om algemene wetten af te leiden, kan niet gerechtvaardigd worden omdat de conclusie meer is dan de premissen.
Toch verwachten mensen in het dagelijks leven bepaalde regels. Deze regels zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en zijn zelden verkeerd. Gisteren, eergisteren en de dag daarvoor kwam de zon altijd in het oosten op, dus morgen zal hij nooit in het westen opkomen; Pythagoras, Lee en Chopin stierven allemaal, dus ik zal op een dag ook sterven. Met deze weerleggingen versterken de inductivisten hun overtuigingen. Laten we een fundamentelere vraag stellen. Bestaat er enige logische rechtvaardiging of basis voor het trekken van verdere gevolgtrekkingen uit zo'n groot aantal waarnemingen? Rechtvaardigen onze vele ervaringen de regels van morgen?
Alle inductieve theorieën zijn gebaseerd op herhaalde ervaringen, die, zoals we zeiden, nooit precies hetzelfde kunnen zijn, alleen maar vergelijkbaar. Maar als herhaling gebaseerd is op gelijkenis, dan is het alleen herhaling vanuit een bepaald gezichtspunt.
Bovendien volgt hieruit dat op het moment dat we definiëren ‘dit is herhaling’, we eerst een standpunt moeten hebben, zoals een bepaald categorisatiesysteem of verwachting. Woorden als ‘gelijksoortig’, ‘gelijkenis’ of ‘gelijkenis’ impliceren in feite een grote mate van subjectiviteit. Iemand zou kunnen zeggen dat hun gezicht lijkt op dat van Wen Bin, en iemand anders zou kunnen zeggen dat hun voetbalvaardigheden vergelijkbaar zijn met die van Ronaldo of Messi.
Wat als de zon morgen in het westen opkomt? Wat als alles wat we ooit hebben gezien, teniet wordt gedaan? Wat als er een onsterfelijke god verschijnt? Wat als de appel waarvan iedereen zegt dat hij rood is, eigenlijk blauw is? Kunnen we zeggen dat de waarschijnlijkheid nul is? De objectiviteit van observatie is niet gegarandeerd omdat we niet allemaal dezelfde ervaring delen, en zelfs soortgelijke herhalingen vereisen iemands perspectief, waardoor inductie onvolmaakt is.
Om deze beperkingen te overwinnen, gebruiken wetenschappers verschillende methoden om de betrouwbaarheid te vergroten. Ze herhalen bijvoorbeeld experimenten in verschillende omgevingen en omstandigheden, laten meerdere onderzoekers onafhankelijk experimenten reproduceren en gebruiken verschillende meetinstrumenten en -methoden. Deze inspanningen dragen bij aan het vergroten van de betrouwbaarheid van hun resultaten, maar uiteindelijk moeten we accepteren dat geen enkele waarneming volledig objectief en universeel kan zijn.
Hoe kan wetenschappelijke kennis worden vertrouwd? De wetenschap ondergaat voortdurend een proces van zelfcorrectie en evolueert naarmate nieuw bewijsmateriaal en observaties bestaande theorieën wijzigen of vervangen. Deze zelfcorrigerende aard van de wetenschap maakt het mogelijk om op de lange termijn te evolueren naar een nauwkeuriger en alomvattender begrip, zelfs als individuele waarnemingen niet perfect zijn.
Concluderend kan worden gezegd dat inductief redeneren een belangrijke rol speelt in wetenschappelijk onderzoek, maar het vergt voortdurende inspanning om de beperkingen en onvolkomenheden ervan te onderkennen en eraan te werken. Terwijl de wetenschap streeft naar perfecte objectiviteit, erkent zij ook de subjectiviteit van menselijke ervaringen en observaties en streeft zij ernaar deze te overwinnen.