Geloofde Augustinus dat mensen waar geluk en gerechtigheid kunnen bereiken door God lief te hebben?

D

 

Augustinus stelt dat mensen het ware geluk kunnen bereiken door God lief te hebben, dat het kwaad het gebrek aan het goede is, en dat gerechtigheid kan worden gerealiseerd door goddelijk gezag, zelfs in oorlog en politiek.

 

Augustinus' weg van geluk

Augustinus definieert ethiek als het onderzoek naar het hoogste goed. Het hoogste goed is het goed dat de norm bepaalt waarnaar we moeten handelen, het goed dat een doel op zichzelf is, en geen middel tot een ander doel. Volgens Augustinus leidt het bereiken van dit hoogste goed tot geluk.
Wat bedoelt Augustinus met geluk? Augustinus definieert geluk als datgene waar men van houdt, namelijk liefde, inclusief alle vormen van behoefte of verlangen. Waar we van houden, is wat we willen, en we proberen het te krijgen. Augustinus stelt ook dat we, om echt gelukkig te zijn, moeten houden van het goede, en hij stelt God voor als het hoogste en meest superieure goed. Hij gaat verder dan de opvattingen van eerdere heidense filosofen en zegt dat waar geluk alleen kan worden bereikt door God in het hiernamaals te ontmoeten. Volgens Augustinus moeten we God liefhebben, een wezen dat superieur is aan ons, en alleen het christelijk geloof kan eeuwig geluk garanderen voor ieder mens, zowel ziel als lichaam.
Augustinus typeerde dit geluk in termen van het bijbelse concept van ‘zaligheid’, de staat van gelukzaligheid die een deugdzaam persoon ervaart. Het verwijst naar de staat van gelukzaligheid die de deugdzame persoon ervaart, waarin de behoeften en verlangens van het individu volledig worden vervuld door verenigd te zijn met God. Dit geluk van de deugdzame persoon is afgeleid van mentale deugd, zoals de Stoïcijnen beweerden. Maar terwijl de Stoïcijnen betoogden dat deugd alleen genoeg is voor mensen om op eigen kracht geluk te benaderen, betoogde Augustinus dat het niet genoeg is voor mensen om op eigen kracht geluk te bereiken, maar alleen door geloof en aanvaarding van God.
Voor Augustinus kan deugd op zichzelf niet het hoogste goed zijn. Deugd komt voort uit de liefde van de ziel voor iets dat verder gaat dan zichzelf, en het hoogste goed mag niet onderworpen zijn aan de menselijke wil; daarom is het alleen God, en alleen God is goed. ‘Deugd is niets anders dan de volmaakte liefde van God’, zegt hij.
We kunnen God benaderen door een God lief te hebben die beter en superieur aan ons is, en uiteindelijk zullen we geluk bereiken. De 'God' van Augustinus is het volmaakte goed dat volledig en eeuwig bestaat, in tegenstelling tot de materiële wereld die komt en gaat. Voor Augustinus is de weg naar geluk het kennen en liefhebben van het volmaakte goede dat we kunnen liefhebben.
Liefde voor God, zegt hij, neemt vier vormen aan. Ten eerste: ‘matigheid is de liefde die zichzelf gezond en onvergankelijk houdt ter wille van God.’ Ten tweede: ‘moed is de liefde die bereid is alles te riskeren ter wille van God.’ Ten derde: “De deugd van gerechtigheid is de liefde om God alleen te dienen en, door dat te doen, alle anderen goed te regeren.” Ten slotte is “voorzichtigheid de liefde om te onderscheiden wat iemands vooruitgang naar God helpt en belemmert.”
Bovendien geloofde Augustinus dat mensen God niet kunnen liefhebben tenzij ze van zichzelf houden, want degenen die op weg zijn naar het hoogste en meest ware goed, zullen gaandeweg een passende liefde voor zichzelf ontwikkelen. Op dezelfde manier is het liefhebben van je naaste als jezelf een zorgzame inspanning die je in staat stelt samen het hoogste goed na te streven. Liefde voor God dient als een moreel principe.

 

De ondeugden van Augustinus

Augustinus' ervaring met het kwaad komt voort uit de seksuele verlangens die hij voelde toen hij opgroeide. Dit verlangen bleef hem zijn hele leven als jonge man en als christen storen. Hij zag dat hij, afgezien van deze lichamelijke verlangens, tevreden was als hij zichzelf, waarheid en rust had. Later maakte Augustinus kennis met het manicheïsme, dat leerde dat het universum in conflict is tussen duisternis en licht. Dit conflict manifesteert zich ook bij mensen, waarbij het licht verlossing en zuivering zoekt, terwijl de duisternis het licht opslokt met lichamelijke verlangens. Seksueel verlangen werd als de meest verraderlijke hiervan beschouwd, omdat het verhindert dat licht uit het lichaam komt en zich naar de hemel verspreidt. Goede en kwade verlangens komen daarom voort uit tegengestelde zielen en wilskracht binnen mensen. Het manicheïsme definieerde het kwaad als een onverbiddelijke kracht van een kwade godheid die oorspronkelijk in de materiële wereld bestond, en voerde aan dat mensen niet verantwoordelijk hoeven te worden gehouden voor hun slechte daden. Het dualisme van het manicheïsme is gebaseerd op het idee dat het kwaad een kracht is die buiten de macht van de mens ligt en die hem dwingt om toch kwaad te doen. Dit dualisme bood geen afdoende antwoord op Augustinus' probleem van het kwaad. De manicheïstische leer van licht als een kracht ten goede, maar ook als passief en machteloos, baarde Augustinus nog meer zorgen. Om het probleem uit te leggen waarom het kwaad bestaat, ook al regeert een almachtige God de wereld, zag hij goed en kwaad als verschillende materiële entiteiten die met elkaar strijden. God moet als schepper de wil en de macht hebben om het kwaad uit te roeien en in de kiem te smoren, om het in goed te veranderen. Het bestaan ​​van het kwaad zelf daagt het idee van Gods almachtige macht en aanwezigheid uit.
Later, toen Augustinus Plotinus las, aanvaardde hij de opvatting van Plotinus dat het kwaad geen entiteit is, maar een tekort aan het goede. Hij vatte het kwaad op als een verlies of tekort aan de perfectie of de natuur die natuurlijke dingen zouden moeten bezitten.
Als het kwaad als entiteit bestaat, ontstaat het probleem dat het aan God, de schepper, kan worden toegeschreven. Als reactie hierop ontkende Augustinus dat het kwaad een entiteit is die onafhankelijk van God bestaat, door te zeggen dat God, de schepper, de wereld oorspronkelijk in goedheid heeft geschapen, maar dat de natuurlijke neiging van schepselen om naar het niets terug te keren een tekortkoming creëerde die leidde tot het fenomeen kwaad. Er is dus geen reden om de verantwoordelijkheid voor het kwaad aan God toe te schrijven.

 

De seksuele ethiek van Augustinus

Augustinus volgt de christelijke traditie dat fysieke seks tussen een man en een vrouw alleen mag plaatsvinden na het huwelijk, en dat het doel ervan voortplanting moet zijn. Hoewel sommige christenen het huwelijk als een corruptie beschouwen, heeft Augustinus een ander perspectief. Hij ziet het huwelijk als onderdeel van Gods plan en als een echt goed.
Augustinus verdeelt seksualiteit in een toestand vóór de val en een toestand na de val. Hij geloofde dat nakomelingen geboren worden uit gezelschap, niet uit seksueel genot. Hij geloofde dat seksuele verbintenissen niet gemotiveerd worden door seksueel verlangen, maar eerder door de wil. Hoewel deze seksuele handelingen niet volledig vrij zijn van hebzucht, worden ze er niet door gedreven. Hij stelt dat mensen na de zondeval niet in staat zijn hun verlangens te beteugelen, terwijl mensen vóór de zondeval daar wel toe in staat zijn, gebaseerd op hun vermogen om de onvrijwillige handelingen van het lichaam door zelfbeheersing te beheersen. Augustinus zag niet per se schaamte in seksuele relaties, maar eerder in de afwezigheid van persoonlijkheid wanneer mannen en vrouwen seksuele relaties aangaan. Deze onvrijwillige, door lust gedreven seks is volgens hem een ​​bron van schaamte.
Seksualiteit na de zondeval houdt verband met de schaamte die Adam en Eva voelden. Het was niet alleen maar naaktheid die Adam en Eva probeerden te verbergen, maar geslachtsdelen veroorzaakten geen schaamte. Wat schaamte veroorzaakte was dat seksualiteit ongehoorzaam was, dat seksualiteit, die verondersteld wordt de rationele wil te volgen, deze negeerde en de orde schond. Dit wil niet zeggen dat de entiteit zelf slecht is, maar eerder dat de menselijke ziel verstoord is door haar gebrek aan capaciteit.
Augustinus daarentegen betoogt dat een sociaal respectabel huwelijk, een christelijk huwelijk, de schaamte wegneemt die gepaard gaat met geslachtsgemeenschap. Hij beschouwt het huwelijk als eervol, en dat het tot het goede leidt zonder in het kwade te vervallen. Augustinus zei over het goede van het huwelijk: ‘Er zitten drie dingen in: ten eerste de voortplanting van kinderen; ten tweede de bevestiging van liefde; en ten derde de eenheid van de unie.” Volgens Augustinus is de eerste vruchtbaarheid, of de voortplanting van kinderen; de tweede is geloof, trouw, trouw, liefde of de bevestiging van liefde. De laatste is een gelofte of sacramentele verbintenis. Vooral in het tweede geval beschrijft Augustinus het huwelijk als een beperking of remedie tegen zonde. Dit betekent dat God het instituut van het huwelijk heeft geschapen om de mensheid in haar gevallen staat te beschermen en te controleren. Augustinus' visie dat het huwelijk een remedie is tegen zonde is ondergeschikt aan het christelijke inzicht dat menselijk leven voorbestemd is om gered te worden.

 

Augustinus' oorlogsethiek

Augustinus heeft een fundamenteel rechtvaardige oorlogstheorie. Hij gelooft dat oorlog slecht is, maar dat het juist is als het wordt uitgevochten om een ​​groter kwaad te voorkomen. Oorlog bestaat om vrede na te streven. Augustinus zegt dat een staat oorlog moet voeren als dat nodig is om de staat te verdedigen en ernstig onrecht te bestraffen.
Augustinus geeft de oorlog ook een religieus gezag. Wanneer de kwestie van oorlog aan de orde komt, wordt het een rechtvaardige oorlog omdat deze door God is bevolen. Hij zegt over Mozes, door middel van goddelijk gezag: ‘Wat hij liet zien in de oorlogen die op goddelijk bevel werden gevoerd, was geen wreedheid, maar onderwerping.’ Hier lijkt het goddelijke bevel oorlog te rechtvaardigen.
Augustinus concentreerde zich op de bestraffing van het kwaad van oorlog. “In het algemeen kunnen goede mensen, wanneer geweld nodig is voor straf, oorlog voeren, hetzij uit gehoorzaamheid aan God, hetzij door een of andere wettige autoriteit”, zegt hij, waarmee hij suggereert dat het geweld dat onvermijdelijk voorkomt in oorlog geen middel tot zelfverdediging is. , maar gebeurt met wettig gezag en in een poging om te straffen.
Augustinus daarentegen werd beïnvloed door het Oude Testament, dat oorlog zag als een vorm van religieus onderwijs en het zowel in termen van goddelijke macht als in de uitvoering van oordeel zag. Hij zei dat oorlog de menselijke trots bestraft en vernedert en rechtvaardig is als deze wordt gevoerd in onderwerping aan God. Het is een proces dat het geduld van de mens op de proef stelt en de ziel versterkt, en daarom gezegend is. Dit perspectief beschouwt oorlog niet eenvoudigweg als een kwade daad, maar eerder als een correctie van de menselijke houding vanuit spiritueel perspectief.
Augustinus maakt ook duidelijk dat “degenen die oorlog voeren tegen het goddelijke gezag niet de schuld krijgen, en degenen die weten dat God nooit om iets verkeerds vraagt, niet de schuld krijgen.” Goddelijk gezag garandeert dat wanneer we rechtvaardig handelen, onze daden gerechtvaardigd zijn.
Hij zegt dat oorlog een teken is van goddelijke genade, omdat het een kwaad vernietigt dat moet worden uitgeroeid, met goede motieven wordt uitgevoerd en ervoor zorgt dat een rechtvaardig bestuur wordt gevestigd. Voor Augustinus is het belangrijke punt bij rechtvaardige oorlogvoering niet de vraag of een daad gewelddadig is of niet, maar of de neigingen en verlangens een rechtvaardige interne orde hebben, een morele orde die wordt gehandhaafd. Als er zo’n morele orde bestaat, is dat de basis voor het rechtvaardigen van geweld. Deze perceptie ligt dicht bij het epistemologische en ethische karakter van het Nieuwe Testament.

 

Augustinus' politieke ethiek

Augustinus ontwikkelt zijn politieke filosofie via een dualistisch analytisch raamwerk: het koninkrijk van God en het koninkrijk van de mensen. Zijn koninkrijk van God is het koninkrijk dat de christelijke leringen volgt. Het aardse mensenrijk daarentegen is besmet door menselijke hebzucht. In dit licht zegt Augustinus dat politiek gezag onvermijdelijk is. Dit komt omdat mensen geboren zijn met een slechte natuur en de politiek nodig hebben om deze te beheersen. Augustinus beschrijft politiek als een relatie van overheersing en onderwerping, en stelt dat zelfs goede mensen die in God geloven de juiste controle nodig hebben. Dit vertegenwoordigt een realistische kijk op de politiek.
Augustinus' behandeling van liefde is sociaal. Hij zag dat er in een wereld die geregeerd wordt door eeuwige wetten, autoriteiten zouden kunnen zijn – echtgenoten, ouders, meesters, heersers, enz. – maar dat zij niet alleen maar macht moesten uitoefenen, zei hij, maar ook liefdevol moesten zorgen voor degenen over wie zij leiding geven, zelfs kinderen. of slaven. Als de orde van de natuur wordt verstoord, zeiden ze, zal er óf gematigdheid óf bestraffing volgen. De eeuwige wet van Augustinus is de goddelijke rede, of de goddelijke wil, die de natuurlijke orde in stand houdt en degenen straft die deze verstoren. Hij geloofde dat iemand met een kwade wil de eeuwige wet van liefde voor God en liefde voor de naaste niet kon houden. Augustinus keurde de slavernij ook goed en legde deze uit en rechtvaardigde deze in de context van zijn tijd. Hoewel hij de offers die de slavernij veroorzaakte niet expliciet veroordeelde, rechtvaardigde hij het begin en de voortzetting ervan met de oorlogsregels. Augustinus kon de slavernij rechtvaardigen omdat hij deze zag als onderworpen aan een morele imperatief of eeuwige wet.
Augustinus legt uit dat het volk gebonden is aan gewoonte of wet, en dat de algemene instemming van de samenleving onderwerping aan de heerser is. Hij zag deze republieken als het verenigen van de mensen rond een heerser, en hij was zich ervan bewust dat politieke leiders religie gebruikten om hun onderdanen te manipuleren en te bezitten, maar hij zag het als een soort sociaal contract waarin politici probeerden elkaar in evenwicht te brengen door de mensen te belonen. met passend gedrag.
Augustinus citeerde de regels van Cicero over de republiek en betoogde dat “als de republiek het algemeen welzijn van het volk is, als het volk kennis van gerechtigheid heeft en dit voortkomt uit een gevoel van rechtvaardigheid, er geen volk bestaat zonder dat er gerechtigheid is gevestigd.” Er is geen gemeenschap, en de republiek zelf kan niet worden gevestigd.’ In dit verband bekritiseert hij Rome omdat het nu al niet in staat is een republiek te zijn. Hoe groot Rome ook was, een land zonder gerechtigheid kan geen republiek zijn. Gerechtigheid wordt hier platonistisch geïnterpreteerd als de gerechtigheid zelf, of het idee van gerechtigheid, en dat alle tijdelijke dingen als rechtvaardig moeten worden beoordeeld.
De politieke ethiek van Augustinus kan worden gezien als een reeks benaderingen tussen christelijke normen en politieke inzichten, een begrip van menselijke zonde en de relevantie van het christendom voor het echte leven.

 

Over de auteur

Blogger

Hallo! Welkom bij Polyglottist. Deze blog is voor iedereen die van de Koreaanse cultuur houdt, of het nu K-pop, Koreaanse films, drama's, reizen of iets anders is. Laten we samen de Koreaanse cultuur verkennen en ervan genieten!

Over de blogeigenaar

Hallo! Welkom bij Polyglottist. Deze blog is voor iedereen die van de Koreaanse cultuur houdt, of het nu K-pop, Koreaanse films, drama's, reizen of iets anders is. Laten we samen de Koreaanse cultuur verkennen en ervan genieten!